Botten om te schaatsen
Al in de oertijd werd er geschaatst. Het schaatsen bestond in het begin van de schaatsgeschiedenis vooral uit glijden op een bot van een beest. Al snel werden deze botten als schaats onder de voet gebonden. Aanvankelijk werd veel gebruik gemaakt van prikstokken. Deze informatie is af te leiden uit vondsten uit de jaren 800 tot en met 1200.
IJzers om te schaatsen vanaf 1400
Vermoedelijk werd er voor het schaatsen vanaf ongeveer 1400 vaker gebruik gemaakt van glij-ijzers. Dit blijkt uit middeleeuwse prenten en eveneens uit vondsten. Het glij-ijzer werd in een houten plan geklemd en met houten plank onder de voet gebonden.
Ontwikkeling van schaatsen in de 19e eeuw
Vanaf de 19e eeuw werd voor het zwierschaatsen vooral gerden op de Hollandse krulschaats en de Zuid-Hollandse baanschaats en voor het hardrijden op de Friese schaats. Deze Friese schaats had een gevaarlijke scherpe punt en werd vanwege de veiligheid verboden. Daarom werd de punt vervangen door een sierlijke krul. Verder werd de Friese schaats in de loop van de tijd steeds langer totdat rond 1875 de uiteindelijke Friese Doorloper ontwikkeld werd.
Schaatsen in de 20e eeuw
Vanaf 1885 werd de Noor met vaste schoen ontwikkeld. Maar deze was voor veel mensen te duur. Om toch aan de vraag naar schaatsen met langere schaatsijzers tegemoet te komen werd in Nederland de ‘houten noor’ ontwikkeld. Samen met de Friese Doorloper werd hier door vele mensen op geschaatst in toertochten, elfstedentochten en kortebaanwedstrijden.